We rijden in een oude eend. Naast me zit Guus achter het stuur; op de achterbank
David en Chantal. David speelt op een gitaar, Chantal schudt met een rinkelbom.
We zingen alle vier luidkeels California Dreamin’. Onder het zingen gaat een
fles keukenwijn rond. We zijn drieëntwintig, the world is ours. We scheuren met
honderdtwintig over de smalle polderweg, op weg naar een optreden van Cuby and
the Blizzards. Chantal gaat staan en laat de wind door haar lange haren gaan.
‘Kijk
daar nou’, gilt ze, ‘een koe in de sloot. Daar, aan de rechterkant.’ Guus en ik
zien het ook. Het dier staat verloren midden in de sloot langs de weg. Guus gaat
op de rem staan, de eend helt vervaarlijk naar voren. Chantal rolt bijna over de
dakstang heen en kraait het uit van plezier. We lopen tien meter terug en nemen
de zaak in ogenschouw. Aan de overkant staan een paar andere dieren suffig te
kijken. Daar is de oever afgebrokkeld en modderig. Aan onze kant is de
beschoeiing te hoog voor het dier. Het weggetje waarop we rijden, loopt langs de
achterkant van de weilanden, de boerderijen liggen honderden meters verder aan
parallel lopende wegen. Er is geen mens te zien. Wel weidevogels; ze fluiten
vrolijk.
‘Kom
op, laten we haar redden’, roept Chantal.
‘Ja,
goed idee’, komen David en ik er overheen. Ik ben aangeschoten, uitgelaten, het
is schitterend weer.
‘Ja,
dat gaan we doen’, roept Guus. ‘Ik heb een sleepkabel, daarmee kunnen we hem de
kant optrekken.’ Weer tien meter verder is een dammetje over de sloot met een
hek. David loopt met Guus mee naar de auto om zijn gitaar te pakken. Hij gaat
het dier rustig stemmen. Ondertussen hebben Chantal en ik het hek opengemaakt.
De jongens sukkeldraven naar ons toe.
‘Hoe
zullen we het aanpakken’, vraag ik. We zakken tot onze enkels weg; er is meer
modder dan gras.
‘We
maken het touw vast aan zijn halsband en dan trekken we z’n allen’, zegt Chantal
op besliste toon, ‘Dat heb ik eerder gezien, gaat altijd goed.’
‘Dan
moet een van ons de sloot in om het vast te maken’, giechel ik.
‘Dat
lijkt me iets voor jou’, zegt David.
‘Goed,
dat doe ik’, zeg ik zonder aarzelen. Ik trek mijn schoenen uit, pak de
sleepkabel en ga het water in. ‘Oe, koud zeg.’
‘Doorzetten,
schatje’, roept David en begint te tokkelen. ‘Rawhide, rawhide’, zingt hij er
bij. ‘Don’t try to understand ’em... Just rope ’em, throw and brand ’em.’
‘Ze
heeft helemaal geen halsband’, roep ik, ‘ik dacht dat al die beesten een band om
hun nek hadden.’ Daar hadden we even niet aan gedacht.
‘Maak
het vast aan de hoorns’, roept Guus. ‘Vlak bij de kop, dan kan het er niet
afglijden.’ Ik sta verbaasd over zijn briljante vondst. Chantal is bij David
ingevallen en ze gaan samen door de tekst heen.
‘Move
’em on, head ’em up, head ’em up, move ’em on, move ’em on, head ’em up,
Rawhide...’ We gieren het allemaal uit. Intussen ben ik klaar met vastbinden en
probeer de kant op te komen, ik glij uit en val languit voorover. Het maakt
zuigende geluiden. Als ik opkrabbel, zit mijn gezicht vol modder en is mijn
bloes tegen mijn lichaam geplakt. ‘Kijk nou, twee koeien in de sloot’, roept
Chantal. We liggen slap van het lachen. Guus helpt me op het droge en kijkt me
monsterend aan. Ik huiver prettig.
‘Oké,
jongens, en nu trekken. David, leg die gitaar even neer.’ Ik sta versteld van
mijn kordaatheid. Als volleerde touwtrekkers nemen we de kabel en stellen ons
op. ‘Ik tel tot drie en dan hijsen.’
‘Nee,
wacht even’, roept David, ‘We moeten zorgen dat we onze voeten goed in de grond
hebben staan, dit gaat te vlug.’ Gehoorzaam nemen we allemaal een stevige
positie in. Ik tel tot drie en we beginnen uit alle macht te rekken. De koe
loeit klaaglijk, verder gebeurt er niets. ‘Nog een keer, jongens.’ Dit keer
lijkt de koe zich schrap te zetten tegen ons getrek in, en na de derde poging
houdt ze niet meer op met loeien. ‘Misschien hebben we haar nek verrekt’, zegt
Guus, ‘dit lijkt me toch geen goed plan.’
We lopen terug naar de auto, want ik wil die vuile spullen kwijt. Gelukkig had
ik mijn kleren voor vanavond nog niet aangetrokken. Maar eerst wil ik opdrogen.
Ik trek mijn bloes en rokje uit. Ik voel hoe Guus en David mijn lijf betasten
met hun ogen. Lekker is dat. Zo meteen worden mijn tepels hard. Ik pak de fles
en ga in de zon liggen.
‘Zet
de stereo eens goed hard aan, Guus’, vraag ik. David en Chantal komen naast me
zitten. Ook zij trekken hun bloezen uit, het is snikheet. Chantal heeft
prachtige borsten, groot en toch stevig, ik ben er bijna jaloers op. David heeft
een schitterende tors, zijn ouders hebben zijn naam heel goed gekozen. Of heeft
hij er naar geleefd? Uit de auto komt You Can Drive My Car. We gillen mee en
laten de fles rondgaan. ‘Wat doen we met dat rund?’ vraagt Guus als Norwegian
Wood begint.
‘Als
we het touw om haar achterkant leggen, moet ze wel naar voren stappen’, zegt
David.
‘Maar
we hebben niet genoeg kracht’, zeg ik. ‘Er zat geen spat beweging in, dat beest
is veel te zwaar en sterk voor ons.’
‘We
trekken niet zelf, maar we gebruiken de auto als tractor’, komt Chantal.
‘Ja,
goed idee’, roepen we door elkaar heen. Op deze perfecte dag met wat drank lijkt
alles mogelijk. We draaien met drie hoofden naar Guus. Ook hij ziet de
verdiensten van het plan:
‘Ja,
dat doen we, moet kunnen.’
Guus rijdt achteruit naar het dammetje. Ik heb het hek wijder open gezet, zodat
hij er door heen kan. Op het dammetje ligt grind, en brokken baksteen met
stukken aardewerk. Guus draait behendig de dam op, trekt het stuur naar rechts
om de linkse bocht naar de koe te maken. De achterwielen zakken iets in de
modder, maar de kracht van de voorwielen op het steenstrooisel is voldoende om
door te rijden.
‘Oké
Guus, het gaat goed’, roepen we, ‘doorgaan, jongen.’ Op het moment dat de
voorwielen het harde deel verlaten, beginnen ze zich in de modder te bijten.
Binnen vijf tellen is de eend tot zijn aan assen weggezakt.
Dan word ik weggeroepen door mijn GSM. Mijn vriendin Ankie aan de lijn.
‘Waar
blijf je, je zou me ophalen van het station om naar Cuby te gaan.’